La Chapelle – in de late uurtjes in Luik

La Chapelle

In het begin was het een lots- maar willekeurige bestemming. We kwamen er terecht zonder vastgelegd plan, zonder uitgestippelde route, op vrijdag- of zaterdagavond of beide avonden. Zo konden we tijdelijk vluchten uit de gestructureerde voorstad waar we woonden. Na een week saai en hard werk volgde een weekend plezier. De betovering van een discotheek. Een echte, geen bal of populair dansfeest, geen dancing in een buitenwijk. Maar een discotheek waarin men urenlang danste en rondhing. De betovering van kunstlicht. De zachte roes van de zintuigen.

La Chapelle bevond zich op niveau 0 van een betonnen gebouw zonder charme dat onderdak bood aan een parking op de verdiepingen, gelegen op de hoek van de Place Saint-Denis in Luik. De discotheek was bereikbaar via een smalle straat, de rue Sainte-Aldegonde, waarin zich een hoerenhotel en een underground kapsalon bevonden. Vlak naast de discotheek, was er een triestig café waarvan ik de naam niet meer weet waar men tango’s opdiende van een felle rode kleur. Bij zonsondergang werd de wijk soms gevaarlijk en in de late uurtjes brak er wel eens een gevecht uit op het plein.

Er naartoe gaan was één ding, maar binnengeraken was nog iets anders. Je moest hiervoor de goedkeuring krijgen van Désiré, een reusachtige zwarte kerel die de ingang bewaakte als een ijverige Cerberus maar toch steeds hoffelijk bleef. Eens je binnen was, moest je een gedragscode naleven, niet afwijken van de regels. We probeerden ons eraan te houden. Later op de avond veranderde het publiek. De watjes gingen braaf naar huis terwijl de eigenaardig geklede nachtbrakers de dansvloer overnamen Er waren vaste klanten. Een kerel die zich het kapsel van Phil Oakley had toegeëigend, de zanger van Human League, en die danste met zijn handen in de lucht. Twee broers die Er naartoe gaan was één ding, maar binnengeraken was nog iets anders. we de olifanten noemden en die altijd de indruk gaven dat ze zich royaal verveelden. Er was ook een koppel gevormd door een meisje met een hoed dat danste als een zeeleeuw en een grote tengere, gemaniëreerde kerel die Jonat’ heette. Deze personages bevolkten niet alleen de plaats maar bewoonden hem letterlijk.

Met deze frivole uitwijkingen, had ik amper aandacht voor de eerste concerten die in La Chapelle plaatsvonden in het begin van de jaren 1980. Als ik nu terugkijk, was het programma mee met zijn tijd, volgde het de tendensen en liep het voor op succes. Desondanks zijn beperkte omvang, programmeerde La Chapelle groepen zoals Madness, Orchestral Manœuvres in the Dark, The Beat maar ook Simple Minds, allemaal formaties die iets later beroemd werden. Parallel heeft la Chapelle ook muzikanten doen spelen die voorbestemd waren aan een rijper publiek zoals Peter Hammill die er verschillende keren zal spelen. Gedurende een groot deel van zijn bestaan, heeft La Chapelle ook een groot aantal nationale groepen doen spelen : Jo Lemaire & Flouze, Allez Allez, Polyphonic Size, The Scabs, T.C. Matic, Marine, Front 242, The Neon Judgment en een heleboel anderen…

Gedurende bijna twee decennia aan activiteiten tot zijn sluiting, was La Chapelle eerst een discotheek en vervolgens een concertzaal. Wanneer we er naartoe gingen om een concert bij te wonen, was het meestal in de week of op zondagavond om de hoofdactiviteiten van de locatie gedurende het weekend niet te verstoren. Er heerste iets geruststellend. We hadden de geruststellende indruk dat we beschermd waren van de buitenwereld. Misschien was het door de goed afgestelde gedimde lichten of de plankenvloer? Bernard Dobbeleer, zijn emblematische en historische dj, was één van de weinigen – zo goed als de enige – in Luik die blijk gaf van nieuwsgierigheid en lef. Zijn sets werden opgevolgd tot in de vroege uurtjes, zelfs door de olifanten broers die de dansvloer in de gaten hielden in afwachting van weet ik veel wat.

Op een zondag van oktober in 1993, terwijl ik terugkwam van een reis in Griekenland, had ik een bericht op mijn antwoordapparaat die me aanspoorde om op donderdag naar La Chapelle te gaan. De Buzzcocks speelden er dan en je kon er een babbeltje slaan met Pete Shelley of, subsidiair, met Steve Diggle. Ik keek ernaar uit en had mijn twijfels over de juistheid van de vragen die ik zou stellen. In die week veranderde het weer drastisch, van een mooie nazomer naar de eerste najaarsvorst. Ik zag het als een voorteken. De groep leverde voor een beperkt publiek een prestatie vol goede wil maar zonder echte magie. Het repertoire kwam duidelijk uit de overgangsperiode van ‘70 en ‘80. De rest, de mimieken, het gebarenspel, de parades, dat was allemaal déjà vu, dat wist ik maar al te goed.

In de backstage van La Chapelle – een lange kamer in de meest rudimentaire vorm – heb ik de groep ontmoet, ze gaven me een lauwe Jupiler te drinken. We begonnen een gesprek, dat heel snel afweek naar het thema Belgisch bier. Het onderwerp was onbeduidend en goedaardig, en liet ons toe om niet tot de kern van de zaak te moeten gaan. Shelley herinnerde me dat de Buzzcocks punkers waren vóór The Clash ! Toen ik hem ondervroeg over de moeilijkheid van het zijn en het geweest zijn, antwoordde hij met een parabool, Jezus Christus, zei hij, heeft zijn eigen kruis moeten dragen. Deze simpele vergelijking heeft me zijn geval doen verstaan.

 

Eric Therer